Regels voor het benoemen van Ionverbindingen die polyatomische ionen
polyatomische ionen bevatten, zijn ionen die uit meer dan één atoom bestaan. Bijvoorbeeld, nitraation, NO3 -, bevat één stikstofatoom en drie zuurstofatomen. De atomen in een polyatomisch ion zijn meestal covalent gebonden aan elkaar, en blijven daarom samen als een enkele, geladen eenheid.
Regel 1. Het kation is het eerst geschreven in de naam; het anion is het tweede geschreven in de naam.
regel 2. Wanneer de formuleeenheid twee of meer van hetzelfde polyatomisch ion bevat, wordt dat ion tussen haakjes geschreven en wordt het subscript buiten de haakjes geschreven.
- opmerking: haakjes en een subscript worden niet gebruikt, tenzij er meer dan één van een polyatomisch ion aanwezig is in de formuleeenheid (de formuleeenheid voor calciumsulfaat is bijvoorbeeld “CaSO4” en niet “Ca(SO4)”).
regel 3. Als het kation een metaalion met een vaste lading is, is de naam van het kation hetzelfde als het (neutrale) element waaruit het is afgeleid (bijvoorbeeld Na+ = “natrium”). Als het kation een metaalion is met een variabele lading, wordt de lading op het kation aangegeven met een Romeins cijfer, tussen haakjes, onmiddellijk na de naam van het kation (bijvoorbeeld Fe3+ = “ijzer(III)”).
regel 4. Als het anion een monatomair ion is, wordt het anion genoemd door het achtervoegsel-ide toe te voegen aan de wortel van de elementnaam (bijvoorbeeld I- = “jodide”).opmerking: Griekse voorvoegsels worden niet gebruikt om het aantal atomen of polyatomische ionen aan te geven in de formule-eenheid voor de verbinding (Ca(NO3)2 wordt bijvoorbeeld “calciumnitraat” genoemd en niet “calciumdinitraat”).
Leave a Reply