Articles

Richards on the Brain

Behaviorism: grand theory of human development that studies observable behaviorism. Beschrijft de wetten en processen waardoor gedrag wordt geleerd. (Berger, 38) School van psychologie en theoretische gezichtspunt dat de studie van waarneembare gedrag benadrukt, vooral als ze betrekking hebben op het proces van “leren.”Verwierp de nadruk op” bewustzijn ” bevorderd door structuralisme en functionalisme. Ook verwierp hij “Freudiaanse” noties over onbewuste invloeden. (Hockenbury, 7-8) dringt erop aan dat alleen waarneembaar gedrag het object van de studie moet vormen, omdat dit kan worden waargenomen, beschreven en gemeten in objectieve termen. (Collin, 340) Noot van de redactie – ontwikkeld door John Watson en later verdedigd door B. F. Skinner. Ook wel aangeduid als ‘gedragstheorie.’

Behaviorist: een persoon die gelooft in behaviorisme. (Marshall, 11/3/2011)

Cognitivisme: grote theorie van de menselijke ontwikkeling die zich richt op veranderingen in hoe mensen denken in de tijd. Volgens deze theorie vormen onze gedachten onze houdingen, overtuigingen en gedragingen. (Berger, 43) richt zich op de mentale processen die betrokken zijn bij leren en weten, en hoe de geest actief ervaringen organiseert. (Collin, 340) benadrukt het belang van “observationeel leren”, bewuste cognitieve processen, sociale ervaringen, “zelf-effectiviteit” overtuigingen, en “wederkerig determinisme.”(Hockenbury, 416) Editor ‘ s note – ontwikkeld door Albert Bandura. Ook wel ‘cognitieve theorie’, ‘cognitief objectivisme’ en ‘sociaal cognitivisme’ genoemd.’

Cognitivist: een persoon die gelooft in cognitivisme. (Marshall, 11/3/2011) ook wel ‘cognitivist objectivist’ genoemd.’

reciproque Determinism: a model that explains human functioning and personality as caused by the interaction of behaviour, cognitive, and environmental factors. (Hockenbury, 416)

Emergent Theories of Psychology: theorieën die naast de psychologie ook informatie uit vele disciplines samenbrengen en die een uitgebreide en systematische interpretatie van de ontwikkeling krijgen. (Berger, 34)

Evolutionaire Psychologie: de toepassing van principes van “evolutie”, met inbegrip van “natuurlijke selectie”, om psychologische processen en verschijnselen te verklaren. (Hockenbury, 11) sommige cognitieve psychologen hebben beweerd dat … we bepaalde psychologische kenmerken erven ze zijn ook onderworpen aan dezelfde soort natuurlijke selectie als onze fysieke kenmerken. (Collin, 211)

functionalisme: de opvatting dat mentale processen en gedragingen van levende organismen hen helpen zich aan te passen aan hun omgeving. (Schunk, 22) bezig met het onderzoeken van de adaptieve functies van de geest in relatie tot zijn omgeving. (Collin, 341) vroege school van psychologie die de nadruk legde op het bestuderen van het doel, of de functie, van gedrag en mentale ervaringen. Functionalisten onderzochten ook hoe psychologie kan worden toegepast op gebieden als” onderwijs”, ” opvoeding van kinderen, en de werkomgeving. (Hockenbury, 5) noot van de redactie – ontwikkeld door William James.

humanistische psychologie: school Of psychology en theoretisch gezichtspunt dat het unieke potentieel van elke persoon voor psychologische groei en zelfsturing benadrukt. (Hockenbury, 9) benadering die het belang benadrukt van vrije wil en zelf-actualisatie bij het bepalen van een goede geestelijke gezondheid. (Collin, 341) visie die het belang van psychologische en “cognitieve” factoren in motivatie benadrukt, in het bijzonder het idee dat mensen gemotiveerd zijn om hun persoonlijke potentieel te realiseren. (Hockenbury, 302) een paradigma/filosofie/pedagogische benadering die gelooft dat leren wordt gezien als een persoonlijke daad om iemands potentieel te vervullen. Belangrijke voorstanders zijn onder andere Abraham Maslow, Carl Rogers en Malcolm Knowles. (LearningTheories, 17) Noot van de redactie – ontwikkeld door Craig Rogers.

Conditional Positive Regard: het gevoel dat je alleen gewaardeerd en geliefd wordt als je je gedraagt op een manier die aanvaardbaar is voor anderen. (Hockenbury, 414) ook wel aangeduid als ‘voorwaardelijke liefde.’

onvoorwaardelijk positief respect: het gevoel dat u gewaardeerd en geliefd zult worden, zelfs als u niet voldoet aan de normen en verwachtingen van anderen. (Hockenbury, 414) ook wel aangeduid als ‘onvoorwaardelijke liefde.’

Jung’ s theorie: mensen worden gemotiveerd door een meer algemene ‘psychologische energie’ die hen stimuleert om psychologische groei, zelfrealisatie, ‘psychische heelheid’ en harmonie te bereiken. (Hockenbury, 407) Jung geloofde dat ieders doel in het leven was om zijn of haar bewuste en onbewuste volledig te integreren, zodat ze hun ware zelf konden worden.'(Kleinman, 134) Noot van de redactie – ontwikkeld door Carl Jung.

archetypen: in Jung ’s theorie, de geërfde mentale beelden van universele menselijke instincten, thema’ s, en preoccupaties die de belangrijkste componenten van het collectieve onbewuste zijn. (Hockenbury, 408) Jung geloofde dat de archetypen lagen van geërfd geheugen zijn, en ze vormen het geheel van de menselijke ervaring. (Collin, 105)

collectief onbewust: in Jung ‘ s theorie, het veronderstelde deel van het onbewuste dat is geërfd van vorige generaties en dat universeel gedeelde voorouderlijke ervaringen en ideeën bevat. (Hockenbury, 407)

Extroverts: persoonlijkheidstype dat zijn aandacht richt op de buitenwereld. (Hockenbury, 408)

introverten: persoonlijkheidstype dat de aandacht naar binnen richt. (Hockenbury, 408)

rationalisme: het idee dat kennis voortkomt uit de rede zonder toevlucht te nemen tot de zintuigen. Kan worden herleid tot Plato, die kennis verworven via de zintuigen onderscheidt van die verkregen door de rede. (Schunk, 5)

Structuralisme: vroege school van de psychologie die benadrukte het bestuderen van de meest fundamentele componenten, of ‘structuren,’ van “bewuste” ervaringen. Van mening dat zelfs onze meest complexe bewuste ervaringen kunnen worden opgesplitst in elementaire structuren, of componenten, van sensaties en gevoelens. Uiteindelijk waren de methoden en doelen van het structuralisme simpelweg te beperkt om tegemoet te komen aan de snel groeiende belangen van de psychologie. (Hockenbury, 4-5) Noot van de redactie – ontwikkeld door Edward Titchener.

psychoanalytische theorie: een grote theorie van de menselijke ontwikkeling die stelt dat irrationele, onbewuste drijfveren en motieven, vaak afkomstig uit de kindertijd, ten grondslag liggen aan het menselijk gedrag. (Berger, 35) ontwikkeld door Sigmund Freud. Freud geloofde dat menselijk gedrag werd gemotiveerd door onbewuste conflicten die bijna altijd seksueel of agressief van aard waren. Ook vorm van psychotherapie die de rol van onbewuste factoren in persoonlijkheid en gedrag benadrukt. (Hockenbury, 7) ook wel aangeduid als ‘hedendaagse psychoanalyse.’

Droomanalyse: de inhoud van dromen wordt geanalyseerd op vermomde of symbolische wensen, betekenissen en motivaties. (Hockenbury, 551) ook wel ‘droominterpretatie’ genoemd.’

Eros: in Freuds theorie, het zelfbehoud of levensinstinct, weerspiegeld in de expressie van fundamentele biologische driften die het bestaan van het individu en de soort bestendigen. (Hockenbury, 401)

vrije associatie: therapeutisch mechanisme dat de oplossing van onbewuste conflicten benadrukt. Vereist dat de patiënt snel reageert op een lijst met trigger woorden met het eerste woord dat in je opkomt. (Bamford, 11/1/10)

Freudian Defense Mechanisms: the denials, repressions, confabulations (imaginary experiences) and other forms of self-delusion that governing our daily lives. (Ramachandran, 134) ook wel aangeduid als ‘ego defense mechanismes.’

verplaatsing: emotionele impulsen omgeleid naar een vervangend object of persoon, meestal één minder bedreigend of gevaarlijk. (Hockenbury, 403)

Sublimatie: (re-channeling) seksuele driften in niet-seksuele activiteiten. Vindt niet bij een enkele gelegenheid plaats. Vereist een voortdurende inspanning. (Hockenbury, 403)

projectie: de toeschrijving van iemands eigen onaanvaardbare driften of kwaliteiten aan anderen. (Hockenbury, 403)

rationalisatie: iemands handelingen of gevoelens rechtvaardigen met sociaal aanvaardbare verklaringen in plaats van bewust iemands ware motieven of verlangens te erkennen. (Hockenbury, 403)

Reactievorming: denken of zich gedragen op een manier die het extreme tegenovergestelde is van driften of impulsen (gezien als onaanvaardbaar). (Hockenbury, 403) Noot van de redacteur – treedt op wanneer een persoon een drang voelt om iets te doen of te zeggen en dan daadwerkelijk iets doet of zegt dat effectief het tegenovergestelde is van wat ze werkelijk willen.

regressie: zich terugtrekken in een gedragspatroon dat kenmerkend is voor een vroeger ontwikkelingsstadium. (Hockenbury, 403)

repressie: de uitsluiting van het bewustzijn van angstproducerende gedachten, gevoelens of impulsen. Uit het bewustzijn geduwd in het onbewuste. Het meest fundamentele verdedigingsmechanisme. (Hockenbury, 403)

Freudiaanse persoonlijkheidsstructuren: volgens Freud ontwikkelt ‘psychologische energie’ zich tot drie basisstructuren van persoonlijkheid – de “id,” het “ego,” en het “superego.”(Hockenbury, 401)

Ego: in Freuds theorie, the ‘partly conscious’ rational component of personality that regulates thoughts and behaviour and is most into to the requests of the external world. (Hockenbury, 401)

Id: in Freuds theorie, de volledig onbewuste, irrationele component van de persoonlijkheid die onmiddellijke bevrediging zoekt van instinctieve driften en sterft; geregeerd door de “pleasure principal.”(Hockenbury, 401)

Superego: in Freud ‘ s theory, the partly conscious, self-evaluative, moralistic component of personality that is formed through the internalisation of parental and societal rules. (Hockenbury, 402)

Freudiaanse psychoseksuele stadia: in Freud ‘ s theorie, leeftijd-ontwikkelingsperioden waarin de seksuele driften van het kind zijn gericht op verschillende gebieden van het lichaam en worden uitgedrukt door de activiteiten in verband met die gebieden. Omvat de orale (geboorte tot 1 jaar), anale (leeftijden 1 tot 3), fallische (3 tot 6), latentie (7 tot 11), en genitale (adolescentie) stadia. (Hockenbury, 404)

Libido: in Freuds theorie, de psychologische en emotionele ‘energie’ geassocieerd met uitingen van seksualiteit. (Hockenbury, 401) ook wel aangeduid als ‘sex drive.’

Oedipus Complex: in Freuds theorie, het onbewuste seksuele verlangen van een kind naar de ouder van het andere geslacht, meestal vergezeld van vijandige gevoelens ten opzichte van de ouder van hetzelfde geslacht. (Hockenbury, 404)

Genotsprincipe: in Freuds theorie, het motief om plezier te verkrijgen en spanning of ongemak te vermijden; het meest fundamentele menselijke motief en het leidende principe van de id. (Hockenbury, 401)

Reality Principle: in Freuds theorie is het vermogen om tegemoet te komen aan externe eisen door bevrediging uit te stellen tot de juiste tijd of omstandigheden bestaan. (Hockenbury, 401)

Resistance: a patiënt ‘ s unconscious points to block the revelation of repressed memories and conflicts. (Hockenbury, 551) de patiënt verzet zich tegen herstel en ondermijnt opzettelijk het therapeutisch proces. (Bamford, 11/1/10)

Thanatos: in Freuds theorie wordt het doodinstinct weerspiegeld in agressieve, destructieve en zelfdestructieve acties. (Hockenbury, 401)

overdracht: het proces waarbij emoties en verlangens oorspronkelijk geassocieerd met een belangrijke persoon in het leven van de patiënt, zoals een ouder, onbewust worden overgedragen aan de psychoanalyticus. (Hockenbury, 551)