Articles

de rol van t-celsubgroepen in de respons op monoklonale anti-CD3-antilichamen

toediening van monoklonale antilichamen (mAb) op CD3 leidt tot een immuunrespons op de mAb en een acuut toxisch syndroom dat wordt toegeschreven aan het vrijkomen van cytokines uit geactiveerde T-cellen. Om de cellulaire basis voor deze effecten te verduidelijken, gebruikten we anti-lymfocyt mAb om geselecteerde T-cel subsets van BALB/c muizen te depleten voorafgaand aan toediening van anti-CD3. In onze eerste reeks experimenten blokkeerde anti-CD4 herhaaldelijk de immuunrespons op anti-CD3, maar verhinderde ernstige toxiciteit niet. Deze observatie suggereerde dat andere T-cel subsets zouden kunnen bijdragen aan anti-CD3 geïnduceerde toxiciteit. Daarom behandelden we muizen met zowel mAb tot CD8 als mAb tot CD4 vóór toediening van anti-CD3. Ondanks depletie van > 95% van CD8 + – en CD4+ T-cellen werd toxiciteit niet onderdrukt. Deze bevinding werpt twijfel op de overtuiging dat toxiciteit te wijten is aan activering van CD4+ of CD8+ T cellen door anti-CD3. Daarom hebben we de rol van thymocytes (die niet worden verwijderd door de mAb) en gamma delta + T cellen beoordeeld. Thymectomie voorkwam geen toxiciteit bij CD4/CD8-verarmde muizen, wat aantoont dat thymocyten niet verantwoordelijk zijn voor toxiciteit. Anti-alpha beta TCR mAb produceerde een toxische reactie vergelijkbaar met anti-CD3 terwijl anti-gamma delta TCR mAb dat niet deed, wat suggereert dat gamma delta+ T cellen niet de bron van toxische cytokines zijn. Bovendien hebben we aangetoond dat anti-CD3-geïnduceerde toxiciteit niet te wijten was aan directe effecten op macrofagen of aan andere niet-specifieke factoren die geassocieerd zijn met hamstermab. Deze bevindingen impliceren dat enkele resterende Rijpe T-cellen in muizen die met mAb tot CD4 en CD8 worden behandeld, voldoende zijn voor de volledige expressie van het anti-CD3-geïnduceerde toxische syndroom. Om te bevestigen dat zowel CD4 + als CD8+ T-cellen toxiciteit kunnen bemiddelen, toonden we aan dat:(I) SCID-muizen, die normaal geen anti-CD3-geïnduceerde toxiciteit ontwikkelen, vatbaar kunnen worden gemaakt door reconstitutie met gezuiverde CD4+ T-cellen; en (ii) CD4-knockout-muizen die geen CD4+ T-cellen hebben maar normale CD8+ T-cellen hebben, vatbaar zijn voor anti-CD3-geïnduceerde toxiciteit. Uit deze bevindingen blijkt dat zowel CD4+-als CD8+ – cellen bijdragen aan de toxische effecten van anti-CD3 en dat relatief weinig cellen nodig zijn om het volledige effect te bemiddelen.